De normaalste zaak

Er is in deze dans door den vreemde heel veel onzeker. Of de accupunctuur volgend jaar nog in het basispakket zit? Wellicht. Een nat of een droog voorjaar? Geen idee. Morgen een pechdag? Zou kunnen. De prijs van melk de volgende periode? Niet met zekerheid te zeggen. Gelukkig getrouwde buren? Kanker? Nike marktleider? Wie zal het zeggen.

Gelukkig staat er in dat hele schimmige spel van voorbijgaande mogelijkheden één ding als een paal boven water. Eén absolute zekerheid, een baken van rust. Wat een zaligheid is dat.

Gedurende geen enkel moment vanaf geboorte, wijkt onze richting af van de dood. Draai naar links, stap achteruit, fiets een straatje om; nog steeds ga je recht af op Magere Hein. In de hele gekende geschiedenis is geen enkele ziel te bespeuren die niet via die deur vertrokken is. Constateren en beredeneren kunnen we dat allemaal. Maar de manier waarop we de dagen doorkomen weerspiegelt die enige grote zekerheid geenszins. We vergaren, klagen, verzekeren, vergeten. Alles, en zeker ‘ikzelf’, lijkt belangrijker dan m’n einde, dat koste wat kost buiten de deur gehouden moet worden.

Waarom lijken we er toch niet aan te willen? Waar komt dat ongemakkelijke, wegdraaiende “nou, daar hoef je het toch niet over te hebben” vandaan? Vanwaar de pertinente desinteresse in het station waar we allen uitstappen? Als je er wat langer bij stilstaat, je ertoe brengt om er wat meer gedachten aan te spenderen, doet het ronduit absurd aan. Want dood is gewoon doodgewoon. En Hein een doodgoeie kerel.

De dood is ijkpunt par excellence, en een goede blik in haar spiegel leert ons zo oneindig veel over het stuk daaraan vooraf, en hoe dat knetterdiep voldaan af te leggen. Tenzij je in spoken wenst te geloven, ga je op ontmanteling uit als je er een denkt te zien. Want zolang het einde van de reis een onderbelicht en onheilspellend, genegeerd fenomeen blijft,  is er voor de reis zelf weinig perspectief om ooit uit te stijgen boven het niveau van vlakke dollemansrit; tastend naar hoop van zegen.

Hoeveel mensen die je kent zijn er over tien jaar nog? Over iets meer dan honderd jaar is er op de wereld gegarandeerd niemand meer over van hen die haar nu bevolken. Ik vind dat altijd een heel geruststellende gedachte. In dat licht valt er zo lekker veel onzin en tierelantijn weg. “Wil ik hier mee bezig zijn?” Een berg afleiding waar je je plots helemaal niet meer druk om kan of wenst te maken. De dood geeft focus, ze geeft houvast. Of, à la guesthouse van Rumi: de totaliteit van jezelf aanvaarden is je beperkte houdbaarheid omarmen.

Buiten de deur neuzen kan helpen: dood is volstrekt geen taboe voor mensen en volken die dichtbij 'natuur' staan. Voor wie geen onderscheid bestaat tussen de natuur en mijn natuur. Die voorbereid, waardig en met een lach uitstappen. Vinden dat je vandaag de dag nu eenmaal ver van natuur bent ‘vandaan gegroeid’, is een hachelijke zaak. Heb je geen tuin of kamerplant? Dan toch zeker zonsop- en ondergang. Of een boek, al dan niet vol ervaringen van hen die de weg wijzen. Zing elke dag een liedje over de dood. Breng haar odes. De dood eren is jezelf in ere herstellen.


Zie haar staan bij de finish. Eindeloos geduldig, vriendelijk wachtend. Geen onvertogen woord als wij wat steekjes laten vallen. Stabiel als een huis. Nooit discriminerend. Altijd paraat. Zijn dat niet bij uitstek eigenschappen die je in je beste vriend zoekt? Een potje stevig vrijen met de dood maakt ons gezonder, dankbaarder, liefdevoller en verstandiger mensen.

Reacties