Zonderlinge ontmoeting
Van
de week loop ik door de Van Heeswijkstraat. ‘t Zal rond zessen geweest zijn,
want het schemerde en het was druk met auto’s.
Een zwart stipje rent vlak voor me dwars de stoep over. Schielijk
verleng ik m’n pas, knullig en maar nèt met succes. Maatje dubbelvier landt
vlak achter de mier. Het beestje houdt halt, alsof het bij moet komen van de
schrik. Blij dat het ongeluk is voorkomen kniel ik neer bij het
wegpiraatje. Z’n voorste paar handen is
ineen gevouwen, zo zie ik met m’n hoofd vlak boven de tegels. “Heer, u bent
groot” klinkt z’n typische insektenstemmetje. “Wat doe je?” fluister ik, want
niet te veel wind veroorzaken willend.
“Ik dank de hemel”, zegt de mier, “want een groot stuk ruimteafval heeft
mij zojuist maar net gemist.” “Ruimteafval? Ben je daar bang voor dan?” “Wie is
er niet bang voor het einde, knul. Ik heb nog zoveel te doen." Z’n wijsvinger
omhoog stekend: “Gelukkig heeft Hij mij gespaard.” Met een tikje aan z’n
hoed knikt 'ie me gedag en verdwijnt met rasse schreden richting een polletje
gras even verderop tegen een gevel. Ik sta op. Een man, hoofdschuddend, haast
zich voorbij. “Bizar,” denk ik als ik de hoek omga en de Korte Paardensteeg
inloop, “‘t is net of ik dat beestje al veel langer ken.”
Reacties
Een reactie posten