Ga toch fietsen


Gisteren. Het was wat stijf in de rug en slapjes in de benen. “Een stukje fietsen zal goed doen. De boel even lekker laten werken.”  Zeker twintig minuten moet ik al getrapt hebben, toen plots tot me doordrong dat ik helemaal niet aan het fietsen was. Dat was schrikken. Wat was er wèl gebeurd?

Uit jagen was ik geweest, zag ik in herinnering, naar plekken waar het uitzicht goed zou zijn. Een voorschot had ik genomen, op hoe moe maar voldaan de
spieren moesten aanvoelen vanmiddag. De mensen van die grote bungalow zojuist zijn al zeker drie weken op vakantie. En of die lus door het bos bij het gemaal er nog bij zou kunnen.

De gedachte aan fietsen, het idee van fietsen; ja, die had ik ervaren. Als woorden, concepten in m’n hoofd. Niet eens had ik gereisd naar gisteren of morgen. Niet eens had ik de volgende gemeente aangedaan. M’n activiteiten hadden allen links of rechts wel wat met het fietstochtje te maken. En toch was al die mentale productie mijlenver vandaan bij de totaliteit van fietsen. Van de ervaring van fietsen en verder niets.

Meteen was duidelijk dat het lichaam, de stijve spieren en slappe benen, weliswaar mechanisch aan het werk waren, maar nooit de vruchten zouden plukken van vol, doorleefd fietsen, al was het maar voor een paar minuten.

Eenmaal van de schrik bekomen was er toch ook blijdschap. Ik had veel geleerd over hoe niet te fietsen. Dat leek nodig om te weten hoe wèl te fietsen. Na die twintig minuten besloot ik alsnog te fietsen. Stond ik fietsen toe. 

Reacties